1883. Oprichting van de Dordrechtsche Football Club.
Met de oprichting op 16 augustus 1883 van de van oorsprong Dordrechtsche Cricket & Football Club behoort zij tot de zeven oudste voetbalvereniging van het land. Het was niet eenvoudig voor een Dordtse jongeman om toe te treden tot de DFC familie want men moest van onbesproken gedrag zijn. Leerlingen van de Hoogere Burgerschool hadden een pré en de ballotage commissie bepaalde of de vader een goede functie heeft. Kinderen van arbeidersgezinnen werden door verwezen naar EBOH of sportclub Emma. Er werd gespeeld op een sportterrein aan de Markettenweg. Typerend aan het stadion is een torentje met de clubvlag op de hoofdtribune.
De toen opkomende mening was dat een gezond lichaam tot een gezonde geest leid. Ook de slogan, samen bewegen in sport of spel, was een gedachte die populair werd. Mede hierdoor kreeg het voetbal overgekomen uit Engeland voet aan de grond. Was in eerste instantie cricket de ontspanning, later in 1899 werd het overvleugeld. Vanaf dat jaar noemden de leden hun vereniging de Dordrechtsche Football Club: DFC.
1905: D.F.C speelt een vooraanstaande rol.
In het eerste jaar bij de NVB – de voorloper van de KNVB- speelt DFC direct een prominente rol. De club was in 1904 gepromoveerd uit de 2e klasse en draait mee om het kampioenschap van de 1e klasse West, seizoen 1904/1905. Een belangrijke leefregel bleef tot aan het betaaldvoetbal dat het verboden was voor de leden om te roken of te drinken.
De strijd lijkt zelfs uit te draaien op een sensatie want DFC staat de hele competitie aan kop maar ziet het uiteindelijk toch fout gaan. Winst op de laatste speeldag tegen Sparta is voldoende, maar de Dordtenaren blijven steken op 1-1. Daardoor pakt het al uitgespeelde HVV op doelgemiddelde toch weer de titel en voegt daar in een nacompetitie ook de landstitel aan toe.
1905: Drie DFC spelers in het Nederlands elftal.
In 1905 leverde DFC direct drie internationals bij de eerste echte interland van het Nederlands Elftal tegen België. Reinier Beeuwkes was de allereerste keeper van het Nederlands voetbalelftal. Hij speelde zijn eerste interland op 30 april 1905, tegen België in Antwerpen. Deze wedstrijd, die met 4-1 werd gewonnen, was de eerste officiële interland. In totaal kwam Beeuwkes 19 maal uit voor het Nederlands elftal. Dirk Lotsy was zesmaal aanvoerder van de nationale ploeg en scoorde in 1914, tegen Duitsland, zijn enige interlandgoal. Lotsy was middenvelder bij DFC. Willy de Vos debuteerde op 30 maart 1905 voor Nederland in een wedstrijd om de Coupe Van den Abeele tegen België (4-1 winst), in de eerste officiële A-interland van het Nederlands elftal. Hij speelde in mei 1905 zijn tweede en tevens laatste interland, wederom tegen België.
Clubicoon Reinier Beeuwkes: Keeper tegen wil en dank
Reinier Beeuwkes is geboren in Den Haag op 17 februari 1884, was vijf jaar lang de eerste doelman van het Nederlands elftal. Beeuwkes voelde zich in eerste instantie gewoon een veldspeler die reglementair het recht had de bal ook met de hand te mogen spelen. Een bal vangen of vastpakken deed hij dus liever niet. Beeuwkes was dan ook bij Quick in zijn woonplaats Den Haag begonnen als aanvaller en in zijn eerste jaren bij die club een robuuste leider. Pas nadat Quick in de bekerfinale tegen stadsgenoot HVV met 12-0 in de pan was gehakt liet hij zich door zijn teamgenoten overhalen het eens tussen de palen te proberen. Dat ging steeds beter en zelfs zo goed dat hij zich in 1903 liet overhalen om bij DFC, toen een van de beste clubs in het land, het doel te gaan verdedigen. Inmiddels was hij de vaste plaats tussen de palen ook ‘een alleraardigste positie’ gaan vinden. Beeuwkes bleef echter wel voortdurend meevoetballen, bij voorkeur stond hij aan de rand van zijn strafschopgebied.
Hij speelde zijn eerste interland op 30 april 1905 tegen België in Antwerpen. Deze wedstrijd, die met 4-1 werd gewonnen, was de eerste officiële interland van het Nederlands elftal. Zijn laatste wedstrijd voor Nederland was ruim vijf jaar later, op 16 oktober 1910. In de periode daartussen droeg de Hagenaar in grote mate bij aan de ontwikkeling van het Nederlands elftal. Het was één van de sterkste nationale teams van die tijd. In totaal kwam Beeuwkes 19 maal uit, waarvan 13 wedstrijden gewonnen werden en 6 verloren. Nadat hij was gestopt als international nam Just Göbel van Vitesse het van hem over als eerste doelman. Beeuwkes vertegenwoordigde Nederland op de Olympische Zomerspelen van 1908 in Londen, waar voetbal voor het eerst op het programma stond. Omdat Hongarije en Bohemen hun teams hadden teruggetrokken kwam het Nederlands elftal tot de halve finale zonder een wedstrijd te hebben gespeeld. Daar verloor het team echter met 4-0 van de latere Olympisch winnaar Engeland. Met een 2-0-overwinning op Zweden werd alsnog de bronzen medaille in de wacht gesleept.
In 1910 beëindigde hij zijn carrière en emigreerde naar Nederlands-Indië. Zestien jaar later verhuisde hij naar Frankrijk en in 1933 keerde hij weer terug naar Nederland. Ruim vijftig jaren later keek de bejaarde Beeuwkes terug op zijn voetbalcarrière. In die tijd woedde binnen de voetbalwereld de discussie over het stopperstilsysteem, waarvan Beeuwkes een groot tegenstander was. Hij vond dat de keeper daardoor werd gedegradeerd tot een tweederangsfiguur, iemand die niet meer echt aan het spel mag deelnemen en maar zo af en toe een bal mag pakken.
Bij zijn crematie in 1963 meldde zich een ploeggenoot, ex-international Dirk Lotsy, die aan de baar de manier van keepen van Beeuwkes schetste: “Reinier was een bijzondere doelman. Zijn doel verdedigen was een kunst op zich. Hij was in het doel een echte vrijbuiter. Hij ving de bal niet, maar stompte altijd weg”. Daar had hij ook een goede reden voor. In die tijd was het nog toegestaan de keeper ondersteboven te lopen. De bal vangen had dus het risico dat de keeper met bal en al in het doel werd gemanoeuvreerd. Stompen was dus het veiligste voor een doelman. De vuist er dus tegen en dan moesten de ploeggenoten maar zien dat ze de bal weer verder van het doel brachten.” Reinier Beeuwkes overleed in zijn geboortestad Den Haag op 1 april 1963. Bron: Muizennest.nl
1912: Tweede kans op een landstitel.
Zo dicht bij een titel, als in 1905, zou het pas weer in het seizoen 1911/1912 worden. Het is uiteindelijk Sparta die zijn titel prolongeert in de westelijke 1e klasse en ook de landstitel. De Rotterdammers maken het echter wel een stuk spannender dan noodzakelijk. Concurrent DFC is al uitgespeeld als Sparta nog drie wedstrijden op het programma heeft staan. Daarin moet nog één schamel puntje verzameld worden. Na nederlagen tegen VOC en Quick is het ineens een stuk minder zeker en ook in de laatste wedstrijd komt Sparta op achterstand tegen Ajax. Pas vijf minuten voor tijd bezorgt Bok de Korver Sparta de luid bejubelde gelijkmaker.
1913: Derde kans op de landstitel en op de Nationale beker.
In het seizoen 1912/1913 is het voor het derde maal op rij dat DFC tot het laatst in de top meedraait maar is het weer Sparta dat voor de vierde keer in vijf jaar de beste club van van Nederland wordt. Na een spannende tweestrijd met DFC waarbij aanvankelijk ook HFC Haarlem in het spoor blijft. Uiteindelijk verzekert Sparta zich na een 2-0 zege op dezelfde roodbroeken van de titel.
Toernooi om de Holdertbeker
Ook in het Nationale bekertoernooi laat DFC zien, te horen tot de absolute top. In het seizoen 1912/1913 rolt de Dordtse de ene na de andere tegenstander op. Het deelnemersveld is echter niet zo sterk als in de reguliere competitie omdat vele vooraanstaande clubs (nog) niet het belang ervan inzien. DFC speelt de bekerfinale tegen HFC uit Haarlem op het Ajax terrein in Amsterdam. De voorbereiding van DFC was ondermaats. Het is 25 mei 1913 schitterend maar ook erg warm weer. Het warme weer is vooral slecht nieuws voor de spelers van DFC, die al enige tijd niet meer hebben getraind en zich in de tussentijd ook nog prima vermaakt hebben op de Dordtse kermis. Sommige spelers hebben in geen weken een bal gezien en de animo om eind mei nog een belangrijke wedstrijd te spelen, is klein. Het is dan ook niet verrassend dat DFC in de finale ten onder gaat tegen HFC.
Er is harde kritiek op het lusteloze voetbalspel van DFC. De spelers van HFC daar in tegen, dankzij een toernooi in Gent, was juist wel in een uitstekende conditie.. Ze gaan dan ook geestdriftig van start, maar dankzij stevig spel weet DFC de boel tot de rust achterin dicht te houden. Na de onderbreking zitten de DFC’ers er echter doorheen en kan HFC profiteren van de betere conditie van de selectie. Met name aanvaller Jan Laan profiteert: hij scoort maar liefst drie keer. DFC weet nog wel, via Aat Kleijn de eer te redden met een tegentreffer, waardoor de wedstrijd eindigt in een 4-1 overwinning voor HFC. De media oordelen dat ‘ het geheele H.F.C. elftal hulde toekomt voor het keurige spel onder abnormale omstandigheden’. Het oordeel over DFC is daarentegen minder positief: ‘ DFC heeft in de finale een vrij slecht figuur geslagen.’ Voor het tweede jaar op rij gaat de beker met 1-4 naar de Haarlemse club. Zij zouden later de Koninklijke HFC genoemd worden.
1914: DFC neemt revanche op alle kritiek.
Eindelijk lijkt het bekervoetbal in Nederland in het seizoen 1913/1914 vaste voet aan de grond te krijgen. De beslissing om de eersteklassers later te laten instromen lijkt na een paar jaar het beoogde effect te bereiken. Dit seizoen schrijven 19 eersteklassers zich in en dat is meer dan ooit tevoren. Wel zijn er in de eerste ronde nog veel deelnemende clubs die zich terug trekken, zeker als er een verre uitwedstrijd uit de loting tevoorschijn is gekomen. De finale is er bovendien één van allure. Als op 31 mei 1914 DFC en Haarlem het tegen elkaar opnemen in de strijd om de Nederlandsche Voetbalbeker, reizen zo’n zevenduizend toeschouwers af naar Het Amsterdam Stadion.
Ze krijgen waar voor hun geld: een spannende en leuke wedstrijd volgt tussen de twee eersteklassers. Dat is het meest te danken aan Haarlem, zo schijft het Algemeen Handelsblad. “De vlugge, schitterend combineerende Haarlemsche voorhoede bracht ons steeds weer in extase door hun kunnen in het veld.” Een kritiekpuntje heeft de krant overigens ook wel. Want voor het doel raakten de rood-broeken de rust kwijt en schoten in den blinde.
Een belangrijke rol in verdedigend opzicht is er weggelegd voor doelman Barend van Hemert van DFC. “Als hij zijn forsche lichaam in den strijd gooide, vervaarlijk en toch fair, dan ging zelfs de snelste meest doortastende Haarlem-speler maar op zij, omdat tegen dien kerel toch niets te beginnen was.” In de loop van het duel wordt DFC steeds sterker, onder aanvoering van Lotsy. De Dordtsche aanvoerder neemt zijn ploeg bij de hand en nu wordt ook het doel van Haarlem van tijd tot tijd onder vuur genomen. Het resulteert in de 1-0 van Chris Sunderman, die al snel teniet wordt gedaan door de gelijkmaker van Haarlemse kant.
Als in de tweede helft DFC een 3-1 voorsprong neemt, zet Haarlem alles op alles om zich terug te knokken in het duel. Dat lukt deels, maar mede dankzij de voortreffelijk keepende DFC-goalie Van Hemert blijft het bij één treffer; 3-2. Vlak voor tijd krijgt Haarlem vanaf elf meter dé mogelijkheid om er een verlenging uit te slepen, maar Van Hemert keert de strafschop. Met 3-2 winst gaat de beker voor het eerst in de historie naar Dordrecht. Het scoreverloop: 1-0 Sunderman, 1-1 Houtkoper, 2-1 De Wijs, 3-1 Jaap Bouman, 3-2 Schravendijk. De eerste hoofdprijs voor DFC is een feit. De bedenker en naamgever van het nationale bekertoernooi, Hak Holdert, kan na afloop van het toernooi eindelijk eens echt tevreden zijn.
1932: Bekerfinale DFC- PSV
Na de eerste wereldoorlog werd in juli 1932 de beker opnieuw gewonnen door een 5-4 overwinning in de finale op PSV. Het is een waar spektakelstuk, deze bekerstrijd. Het is 3 juli en DFC en PSV staan tegenover elkaar in Tilburg waar de finale, seizoen 1931/1932 , wordt afgewerkt. De drieduizend meegereisde supporters krijgen maar liefst negen doelpunten te zien.
PSV begint furieus en dat resulteert in een vroege voorsprong. PSV-aanvaller Visser neemt het doel van DFC-goalie Jas onder vuur en constateert tevreden dat de bal via de binnenkant van de paal slaat. In het vervolg van de eerste helft blijft PSV de bovenliggende partij, maar is het DFC dat scoort. Een eerste treffer van Piet Punt wordt nog door de scheidsrechter geannuleerd wegens vermeend hands, maar de gelijkmaker verschijnt alsnog op het bord wanneer De Smit, PSV-keeper Boumans weet te passeren.
PSV gaat evenwel met een voorsprong rusten. Vlak voor de pauze soleert Visser langs een aantal Dordtenaren en schuift de bal langs doelman Jas; 2-1. Na de rust komt DFC wederom langszij. De Smit knikt een corner tegen de touwen. Manmoedig gaan de Eindhovenaren op zoek naar een nieuwe voorsprong en die komt er. ” P.S.V. zet nu de tanden op elkaar en werkt hard, zoo dat de D.F.C.-verdediging alle zeilen moet bijzetten. Wanneer bij een hoekschop Visser goed voorzet schiet v.d. Broek keihard in” , schrijft Sportkroniek.
Het wordt even later zelfs 2-4 wanneer Paulissen een vrije trap via doelman Jas over de lijn ziet verdwijnen. DFC weigert zich gewonnen te geven en knokt zich terug. Via treffers van Punt en weer De Smit wordt een verlenging afgedwongen; 4-4. In de verlenging slaat DFC toe. Voor het eerst komen de Dordtenaren op voorsprong en het is direct beslissend. Ruisch schiet prachtig raak en zorgt ervoor dat DFC de beker wint. DFC – PSV 5-4 n.v. (1-2). Visser 0-1, De Smit 1-1, Visser 1-2, De Smit 2-2, Van de Broek 2-3, Paulissen 2-4, Punt 3-4, De Smit 4-4, Ruisch 5-4.
Voetbal gedurende de 2e wereldoorlog
Uiteraard leden veel (voetbal)verenigingen onder de oorlog. Dat werd in de jaren 1941 en 1942 alleen maar erger, toen steeds meer Joodse mannen werden gedeporteerd. Het voetbal was toen al een afspiegeling van de samenleving. Waar mensen gedeporteerd werden, gold dat ook voor voetballers.” Toch gingen de competities tot aan 1944 door. Voetbal was mateloos populair. Zelfs in de kampen waar mannen te werk werden gesteld, rolde de bal. ,,Wij voetballen hier iedere zondag. Hebben een team ter sterkte van D.F.C. 2. Wij worden als Nederlands elftal hier in de omtrek zeer gevreesd en allen naties willen dan ook graag tegen ons spelen. In de volgende weken beginnen wij een competitie met ongeveer 20 clubs”, schrijft de tewerkgestelde Dordtenaar A. Smulders op 29 januari 1944 vanuit het Duitse Wetzlar. Uit zijn brief blijkt dat het ‘Nederlands elftal’ gevuld was met spelers van Sparta, Feijenoord, HFC Haarlem, HBS en uiteraard D.F.C. Er is bij de KNVB een lijst van meer dan 2200 namen van omgekomen voetballers die na de oorlog werd gepubliceerd. Vervolgens weet Sporthistoricus Jurryt van de Vooren na onderzoek de slachtoffers te koppelen aan voetbalclubs: 56 van die voetballers kwamen uit deze regio en zijn terug te vinden op Voetbalmonument.nl. Wie op de lijst ontbreken zijn Árpád Weisz en Barend van Hemert. De één vergeten, over de ander wordt niet gesproken, zelfs niet door zijn familie. De doelman zou geheuld hebben met de Duitsers en aan het Oostfront zijn gesneuveld. Pas in 2013 wordt duidelijk dat Van Hemert onder dwang op het Oostfront sneuvelde. Dit na onderzoek door D.FC archivaris Arie Heijstek en onderzoeksjournalist Frank van Kolfschooten. Bron: Algemeen Dagblad.
Icoon Árpád Weisz: Een onvergetelijke trainer.
Árpád Weisz was trainer van Internationale Milan en groeit uit tot een van de meest succesrijke trainers ooit in de Italiaanse serie A. Weisz won driemaal de Italiaanse serie A, de eerste keer dat hem dat lukte was hij de jongste trainer die dat ooit deed. Dat record staat nog steeds. In 1930 wordt hij met Inter Milaan landskampioen en brengt hij een voetballeerboek uit, getiteld Il Giuco del Calcio. Met FC Bologna piekt tovenaar Árpád en werd daar twee keer achtereen kampioen in 1938 en 1939. Hij is nu op het toppunt van zijn roem, maar de neergang zet zich in. In oktober 1938 verliest Árpád Weisz zijn positie bij Bologna als gevolg van de rassenwetten van de Italiaanse fascisten. Terwijl zijn opvolger Herman Felsner het team naar de volgende landstitel voert, moet Weisz Italië in januari 1939 met zijn gezin verlaten. Het gezin vertrekt naar het westen, naar Dordrecht, dat veilig lijkt voor de oprukkende Jodenhaat.
Over de periode in Dordrecht gaan we aan de hand van oer-DFC-ers Arie Heijstek en Ger Husen, terug in de tijd. Beide werkten aan een jubileumboek over de 125-jarige historie van DFC met daarin een episode over Árpád Weisz, de voormalige toptrainer van Inter Milaan en FC Bologna, en DFC in Dordrecht. Daar in de boekenkast van de DFC-bestuurskamer staan eerdere jubileumboeken op de plank. Maar in de editie van direct na de oorlog, konden ze bladeren wat ze wilden, de naam Árpád Weisz kwamen ze niet tegen. De heren waren onthutst maar tegelijk ook strijdvaardig. In het verdere onderzoek wisten zij achter het levensverhaal van Árpád Weisz te komen.
Inmiddels is er in het jubileumboek een compleet hoofdstuk over de voormalige ‘wondertrainer’ gewijd. Mede door beider inzet werd het verleden weer zichtbaar en keerde Árpád Weisz terug in de geschiedenis van DFC en in het geheugen van Dordrecht. Árpád Weisz komt te werken bij DFC. Er is contact met het bestuur en hij wordt trainer. DFC staat onderaan en lijkt te degraderen maar het lukt de trainer om het elftal in de beslissende thuiswedstrijd tegen UVV op zondag 11 juni 1939 te behouden voor de 1e klasse. In de Dordrechtsche Courant de volgende dag stond dat UVV “voor de rust de beste was, maar daarna gaf DFC den toon aan”. DFC won de “spannende “en “zoo moeilijke degradatiewedstrijd glansrijk en volkomen verdiend”, met 2-1.
De sportverslaggever zwaait trainer Weisz lof toe. Schrijvend over die tweede helft meldt hij: “Toen demonstreerden de rood-witten, dat zij toch nog wel wat in hun mars hebben, dat de lessen, die trainer Weisz er in enkele maanden ingepompt heeft, niet zonder vruchten zijn gebleven.” Met andere woorden: als trainer is Weisz allerminst zonder betekenis geweest.
“Het DFC-bestuur was heel tevreden over trainer Weisz en wilde hem ook graag behouden voor het nieuwe seizoen”. Op 15 september 1941 is het evenwel definitief afgelopen voor Árpád. DFC krijgt een arbeidsverbod opgelegd om hem nog langer te werk te stellen.
De commissaris van politie verklaart in een brief aan het bestuur, “dat op grond van de verordening van 15 september 1941 betreffende het optreden van Joden in het openbaar, Árpád, trainer bij Uwe vereniging, niet aanwezig mag zijn op een terrein, waar een voor het publiek toegankelijke wedstrijd wordt gespeeld. Voorts raad ik U ten sterkste aan geen Jood in dienst Uwer vereniging te nemen of te houden, daar zulks onder de huidige omstandigheden voor Uwe vereniging zeer nadelige gevolgen kan hebben.”
Op zondag 12 augustus 1942 is het zover. Op deze vroege ochtend zijn de gezinsleden Weisz aan de beurt. De woning wordt verzegeld, het politierapport meldt de aanhouding bijna terloops. Ilona Weisz, de echtgenote van Árpád, en hun twee kinderen Robert en Klara, werden binnen acht weken routineus vergast in Auschwitz, op 5 oktober 1942. Árpád zelf moest nog in leven blijven, om dwangarbeid te verrichten. Hij werd hiertoe op het perron van Auschwitz afgezonderd van zijn gezin. Anderhalf jaar later, op 31 januari 1944 in de ochtend, stierf hij, uitgeput en uitgemergeld. De doodsoorzaak een drievoudige: tuberculose, ondervoeding en een gebroken hart. Hij had zich letterlijk doodgewerkt, zoals de nazi’s dat graag zagen. Er trad een oorverdovende stilte in, die zestig jaar zou voortduren. Vrij kort nadat deze Hongaarse jood naar Auschwitz was gedeporteerd, verdween hij resoluut uit het geheugen van de stad. Tot aan de presentatie van het jubileumboek “125 jaar historie van DFC”. Waarin de familie Weisz op de valreep terugkeert in woord en beeld. In navolging van de stadions van Internationale en Bologna komt er ook een plaquette in het clubhuis van DFC. In december 2018 wordt deze onthuld door de 88-jarige Joop v Helden, hij was bevriend met Robert Weisz, de zoon van Árpád. Verdere informatie: Stolpersteine Dordrecht.
1942/1943: Bekerfinale Ajax-DFC
In de eindstrijd is DFC de tegenstander in het Olympisch Stadion. Voor het eerst zou Ajax serieus op de proef worden gesteld. Gedurende het bekertoernooi van 1943 wist Ajax met speels gemak de voorrondes tot de finale te winnen met tegenstanders DWV (5-0), VVA (13-1), ADO’20 (5-1), Hollandia (1-10), HSC (2-0) en Wageningen (8-0). Zij allen hebben niets in melk te brokkelen tegen de Amsterdammers.
De start is allerbelabberdst, al na drie minuten komen de Amsterdammers op voorsprong. Schleicher bokst namens DFC de bal uit het doel na een poging van Brockman. Hierdoor kan Joop Stoffelen vanaf elf meter de 1-0 op het scorebord zetten. Na 23 minuten maakt Gerrit Fischer ook de 2-0. Vanaf dat moment zet DFC alles op alles om de achterstand ongedaan te maken en wankelt Ajax. Kort voor rust brengt Kees Mijnders met zijn treffer de spanning terug.
In de tweede helft gaat DFC op jacht naar de gelijkmaker, maar valt de treffer aan de andere kant via Gé van Dijk. Uiteindelijk doet ‘In ‘t Veld nog iets terug voor de ploeg uit Dordrecht: 3-2. Ajax geeft de controle echter niet meer uit handen en sleept verdiend de overwinning over de streep. Doelman Gerrit Keizer neemt na afloop namens Ajax de NVB Beker in ontvangst. Dit doet hij niet voordat hij zijn pet heeft afgezet en een net jasje over zijn shirt heeft gedaan. Het is de tweede keer dat de Amsterdammers de ‘voetbalbeker’ in bezit hebben.
1948: Afscheid van het veld aan de Markettenweg
Op 29 februari wordt de laatste wedstrijd, op het oude complex, onder grote belangstelling van ruim 13.000 toeschouwers tegen Feyenoord gespeeld. De Rotterdammers worden met 4-1 verslagen. Na afloop worden de tribunes afgebroken (nu eens niet door het publiek), de grasmat uitgestoken en opgerold, want alles gaat mee naar de nieuwe locatie aan de Krommedijk. Op 14 augustus wordt dit terrein officieel in gebruik genomen. Een lange stoet belangstellenden marcheert die dag achter het vaandel van DFC van het oude naar het nieuwe veld. Na vele toespraken volgt er een duel tegen een elftal uit Pilzen (Tsjechië). Een stukje klei met hier en daar een dor sprietje gras van de Markettenweg wordt ter herinnering in een doosje gestopt en in het regionaalarchief Dordrecht opgeborgen.
Clubicoon Kees Mijnders: De klassieke linksbuiten
Kees Mijnders geboren op 28 september 1912 te Eindhoven had een lange loopbaan. In 1929 speelde hij als jongen van zeventien al in het eerste elftal van DFC en als veertigjarige nam hij in 1952 na een onafgebroken periode afscheid van zijn club. De kleine, klassieke linksbuiten werd in 1934 international en zou het in 1945 nog zijn geweest wanneer vervoersproblemen geen roet in het eten hadden gegooid.
In de derde week van augustus 1945 zou Oranje in Aalborg en Aarhus het interlandvoetbal met twee wedstrijden tegen Denemarken hervatten. De spelers hadden hun koffers al gepakt, toen zij te horen kregen dat bij gebrek aan een vliegtuig de reis niet doorging. ‘Iedereen vond het verschrikkelijk jammer, want na de oorlog werd enorm verlangd naar het Nederlands elftal’, aldus Mijnders. Na de zomer van 1945 kreeg Mijnders met vormverlies te kampen. Toen Oranje op 10 maart 1946 in Luxemburg weer mocht beginnen, werd niet hij, maar Ko Bergman van Blauw Wit de linksbuiten.
Kees Mijnders kwam uit een echte voetbalfamilie. Vader Kees was afkomstig van DFC. Toen hij als werknemer van Philips naar Eindhoven vertrok, werd hij in 1914 de eerste trainer van PSV. Later ging het gezin naar Rotterdam, waar vader en zoon het bedrijf in snijmachines, Mijnco runden. Het talent van Kees junior ontwikkelde zich eerst in Rotterdam bij DJS, De Jonge Spartaan. Als eersteklas-voetballer heeft hij alleen DFC gediend. Mijnders moest bij Oranje concurreren met Joop van Nellen, ook om een andere reden had hij het niet gemakkelijk bij de nationale ploeg. Hij was bepaald niet op zijn mondje gevallen en die eigenschap stelden de Keuzeheren in de jaren dertig niet altijd op prijs. Rond België -Nederland in 1938 kreeg hij het aan de stok met bondsofficial Henk Herberts.
Mijnders stond te boek als een vrolijke jongen die nogal zwierig door het leven ging. Toen Herberts de levensgenieter kort een de interland met een meisje op een terras in Antwerpen ontwaarde, volgde een ernstige reprimande. Kort daarna meldde Herberts in De Telegraaf dat Mijnders ‘alleen maar aan het passagieren’ was geweest. De speler was woedend op Herberts en schold hem de huid vol. Omdat hij weigerde zijn excuses aan te bieden, zat zijn interlandloopbaan er op. Op 1 april 2002 overleed Kees Mijnders op bijna 90 jarige leeftijd.
Twaalf Oranje klanten met 78 caps.
D.F.C. was vooral aan het begin van de 20e eeuw hofleverancier van spelers voor het Nederlands Elftal. Enkele voorbeelden waren al genoemd Reinier Beeuwkes, die 19 maal onder de lat stond, Dirk Lotsy die 10 maal de kleuren van Oranje verdedigde en Willy de Vos tweevoudig international. Het rijtje internationals loopt op met in het totaal van elf debutanten. Na de invoering van het betaald voetbal kwam daar ook Jan Klijnjan nog bij met 5 Oranje caps als D.F.C.’er. Op de website voetbalstatistieken worden alle DFCers genoemd die ooit het Oranjetricot hebben gedragen.
1954: Het voetbalbastion Dordrecht gaat professioneel.
In het seizoen 1954/1955 start de KNVB een betaalde competitie. Vanuit Dordrecht zijn er drie clubs met een betaaldvoetbal licentie het zijn Emma, EBOH en DFC. Dordrecht was daarmee een waar bolwerk. Met een grote onderlinge concurrentie van deze drie clubs. Gedurende de overgang naar betaaldvoetbal nam de club meer afstand van het elitaire karakter. Leefregels werden versoepeld en men was zelfs bereidt om de gewone arbeider aan te trekken als die voldoende voetbalkwaliteiten had. Zo’n vooraanstaande rol als bij de amateurs zou DFC in het betaalde voetbal niet spelen. Aan het eind van de competitie moest de selectie een degradatie duel spelen tegen RBC in verband met de KNVB herindeling. Op 3 juli 1955 werd deze in het NAC stadion te Breda gespeeld en met 1-0 gewonnen. zo beslissend als de uitslag weergeeft ging het allerminst. Lees hierover meer in “De dag van Toen”.
De Dordtse Footballclub was in 1959/1960 met een tweede plek dichtbij promotie naar de eredivisie. Het was echter Alkmaar ’54 dat de titel pakte. Toch was er in de nacompetitie met NOAD, Vitesse en VSV nog een mogelijkheid zich te herpakken. Dit blijkt echter een te zware opgave en in vooral de uitwedstrijden morste men teveel punten. Zo dicht bij de eredivisie zou men in de zestiger en zeventiger jaren nooit meer komen. Sterker nog in het seizoen 1961/1962 viel de club na opnieuw een bestuurlijke herindeling van de KNVB terug naar de 2e divisie.
Met een onderbreking van vier jaar vocht de selectie zich weer terug. Eén jaar eerder periode 1964/1965 was er al een kampioenschap, maar promotie bleef toen nog achterwege na een verloren beslissingswedstrijd tegen Cambuur. Dit gebeurde op 9 mei 1965 toen de kampioenen van de 2e divisie elkaar ontmoete voor een plaats in de 1e divisie. DFC en Cambuur maakten er in Apeldoorn een doelpuntrijke wedstrijd van die door de Leeuwarders met 2-6 werden gewonnen. Beelden van deze ontmoeting komt uit het NTS/NOS archief. Ook in de daarop volgende nacompetitie met Xerxes, Helmondia’55 en AGOVV kon DFC de promotie naar de eerste divisie niet afdwingen.
Clubicoon Cees Buddingh: Dichter bij het voetbal
Onlosmakelijk verbonden met DFC is dichter Cees Buddingh. Noem de naam DFC en in den lande noemt men de naam Cees Buddingh’.
Al vanaf zijn vierde jaar zat Kees Buddingh’ (1918-1985) op de tribune van de Dordtse voetbalclub DFC. ‘Wanneer ik aan mijn jeugd denk, denk ik aan voetballen,’ zou hij later schrijven en “Het belangrijkste om niet weg te gaan uit Dordrecht is DFC. Van zijn 15e tot zijn 23e voetbalde hij zelf heel verdienstelijk bij DFC. Kees speelde samen met o.a. Kees Mijnders en Piet Punt in het eerste. In 1938 toen de club om de Zilveren Bal speelde tegen Sparta stond Kees reserve en liep langs de lijn te vlaggen als grensrechter, iets wat nu ondenkbaar is.
‘Alleen tuberculose kon hem beletten de eerste Johan Cruijff te worden’, schreef NRC Handelsblad heel veel jaren later. Kees is voor T.B.C. opgenomen geweest in het Sanatorium-Zonnestraal te Hilversum. Nadat hij noodgedwongen was gestopt met actief voetballen zat hij vrijwel iedere zondag op de tribune bij zijn club. In 1960 werd hij redactiesecretaris van het DFC Clubnieuws onder het pseudoniem de Optimist. Al schrijvende noemde hij de club in zijn verhalen, gedichten en dagboeknotities en maakte iedere maand verslagen van wedstrijden. Dit DFC clubnieuws was op zichzelf al heel bijzonder want het verscheen sinds 1897 en is daarmee de oudste van Nederland. Helaas is er recent een einde gekomen aan deze indrukwekkende reeks. Na 117 jaar is er om financiële reden geen uitgave meer mogelijk.
Hieronder een aantal fragmenten uit observaties. Uit tijdschrift Barbarber: Zo zijn onze manieren. “Op DFC-reünies hoor je altijd veel sterke verhalen maar zelden zó sterk en frappant als dit jaar van Leo van Bruggen. Hij zat op het gymnasium toen zijn leraar Nederlands over moderne poëzie kwam te praten en een aantal namen noemde waaronder ook de naam ‘Buddingh’. Leo zei: ’‘Buddingh’’, ‘die ken ik wel: die zit altijd elke zondag bij ons op DFC.’ Waarop de leraar sprak: ‘jongen, ga jij de klas maar uit!’
Uit Dagboeknotities 1977-1985: “……en je kan er ook nog op de tribune zitten zonder je voor je medemensen te schamen. Wel enorme geestdrift, maar goddank nog geen hysterie. Toen iemand ‘Trap hem voor zijn kloten!’ uit krijste, nadat een VVV-speler even tevoren een inderdaad vrij pittige overtreding had begaan, werd hij van vier, vijf kanten bestraffend toegesproken. En zo hoort het ook. Natuurlijk moet je hem wel voor zijn kloten trappen. Maar dat dien je aan de spelers over te laten. Ik heb nooit hard gelopen om dichters te ontmoeten maar mij wel vaak buiten adem gefietst om op tijd bij een voetbalwedstrijd te zijn. Het moet, in de poëzie niet van één kant komen.” Schrijver C. Buddingh wordt wel gezien als de meest populaire sportdichter in de Nederlandse literatuur. Men noemde hem ooit ‘de nestor van de moderne dichters over sport’. Ook in een enkel aforisme wist hij sport en literatuur tot elkaar te brengen: “Zoals de goede voetballer degene is die de bal het werk laat doen, zo is de goede dichter degene die de woorden het werk laat doen”. Of deze korte maar krachtige: Ouwe Schoen, ouwe schoen, weet je nog van toen ? Toen er nog geen voetbal was. Toen was er niks te doen.
Clubicoon: Jan Klijnjan “Komt dat schot”.
Middenvelder Johannes ‘Jan’ Teunis Klijnjan, geboren te Papendrecht op 26 februari 1945, begon zijn loopbaan in 1963 bij DFC. Vanuit de eigen kweek breekt hij als 16-jarige door. In de uitwedstrijd bij Wilhelmina maakte hij bij zijn debuut drie doelpunten. Jan is een tweebenige spel- en doelpuntenmaker en wordt direct uitgenodigd voor het Nederlands jeugdelftal. Jan, gevreesd om zijn verwoestende afstandsschoten, kreeg al snel de bijnaam het Kanon. Ooit gebruikte Studio Sport verslaggever Hugo Walker de legendarische woorden ” Komt dat schot” bij één van de uithalen van Klijnjan.
Als een van de zeldzame niet-eredivisiespelers, haalt Jan bij DFC het Nederlands elftal. Hij zal daarvoor tussen 1967 en 1973, elf keer uitkomen en twee keer scoren. Hij speelt diverse keren o.a. met Johan Cruyff. Zo robuust en dynamisch zijn spel is, zo onomwonden waren zijn uitspraken. Over Johan: ” Ik had geen klik met Cruijff, die speelde alle ballen op Piet Keizer. Soms kreeg ik maar tien ballen per wedstrijd. Hij was wel een kapitein maar één zonder overleg”. De DFC’er met de explosieve benen zoekt het inmiddels hogerop. Hij wil in de top spelen van de Eredivisie.
Trainer Piet de Visser ziet hem graag naar Feyenoord gaan, maar het wordt Sparta, waar Wiel Coerver hem in de zomer van 1968 enthousiast welkom heet. Bij de kasteelclub beleeft Klijnjan vijf uitstekende jaren in kleurrijke elftallen met o.a. Jan van Beveren, Nol Heijerman, Hans Eijkenbroek, Jorgen Kristensen, Janusz Kowalik, Charly Bosveld, Pim Doesburg en Hans Venneker. Persoonlijk hoogtepunt is wellicht de dubbele KNVB-bekerfinale tegen Ajax in mei 1971. Met name in de eerste uitputtingsslag in de afgeladen Kuip schittert Klijnjan op de toppen van zijn kunnen en laat hij zijn directe bewaker Johan Neeskens geregeld de hielen zien.
Sparta’s nummer 10 is voor de vermaarde Ferenc Puskas, die als analist van Panathinaikos mede-Europa Cupfinalist Ajax is komen bekijken, de man van de wedstrijd. Letterlijk zegt deze ster voetballer van Hongarije en Real Madrid: ,,Ik heb genoten van Piet Keizer, Nico Rijnders en Johan Cruijff. Maar de beste van allemaal was Jan Klijnjan van Sparta.”
Jan voetbalt na Sparta nog drieënhalf jaar bij het Franse FC Sochaux. Daar wordt hij ook zeer gewaardeerd en maakt vrienden voor het leven. ,,Elk jaar is er een grote reünie, waar ik altijd bij wil zijn. Ik heb er niet één gemist, totdat ik in 2013 vanwege mijn heup echt niet kon komen,” aldus ‘Petit Jean. Hij keert na ‘Frankrijk’ terug naar Dordrecht om bij DFC nog twee seizoenen te gaan afbouwen daar, waar zijn fraaie voetballoopbaan ooit begon, de Krommedijk. Jan Klijnjan is op 15 juni 2022 op 77 jarige te Dordrecht overleden.
Einde seizoen 1965/1966 promoveerde DFC dan toch na een 1-0 zege bij Baronie uit de 2e divisie. Het verblijf, een klasse hoger, zal er een zijn zonder opvallende prestaties. Vijf jaar later was het gedaan met DFC als betaald voetbalorganisatie. De stichting FC Dordrecht nam de licentie over. In 1972 splitsen de amateurs van DFC zich af van de profsectie FC Dordrecht. Na een overgangsjaar in 1973 keerde rood-en-wit terug naar de rijen der amateurs.